Sint-Martinusbasiliek Halle

De Sint-Martinusbasiliek is een indrukwekkende gotische kerk in de Vlaams-Brabantse stad Halle. Ze is gewijd aan de heilige Martinus van Tours en herbergt nog steeds een schat aan kunstwerken uit de periode van haar bouw, die ter plaatse bewaard zijn gebleven. De basiliek is niet alleen een plaats van gebed, maar ook een belangrijk bedevaartsoord. In 1946 werd de kerk door paus Pius XII verheven tot basiliek, waarna ze ook bekend werd als de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek. Bovendien werd de Sint-Martinusbasiliek op 30 december 1933 bij koninklijk besluit erkend als beschermd monument.

De basiliek domineert het stadsgezicht van Halle; haar toren behoort tot de dertig hoogste van het land.

Het eerste kerkje stamt uit de 7e eeuw en begon als een Keltische cultusplaats, die later door christelijke missionarissen werd gekerstend. In de 14e eeuw werd begonnen met de bouw van de gotische Mariakapel, de voorganger van de huidige basiliek. De broederschap ‘Onze-Lieve-Vrouw van Halle’, een van de oudste broederschappen van ons land, had als doel de devotie tot de Zwarte Madonna te bevorderen. In 1341 werd de eerste steen gelegd voor een nieuwe kerk in gotische stijl. Filips de Stoute, zoon van de Franse Valois-koning Jan II en de eerste hertog van Bourgondië, overleed in de herberg ‘Het Hert’, tegenover de basiliek. Zijn ingewanden worden bewaard in de schatkamer van de basiliek.

Het beeld werd op 4 oktober 1874 in opdracht van paus Pius IX gekroond.

Het beeld van de Onze-Lieve-Vrouw van Halle werd door het gravengeslacht van Henegouwen aan de stad, niet aan de kerk, geschonken om hun rechten op Halle te benadrukken. Het werd vermoedelijk via Elisabeth van Hongarije aan haar dochter Sofia en daarna aan schoondochter Machteld van Brabant doorgegeven, die het in 1267 aan Halle schonk. Over de herkomst en stijl is onzekerheid: Brabants, Maaslands, Henegouws of Centraal-Europees? Het beeld is 92,5 cm hoog en van het type sedes sapientiae en virgo lactans: Maria zittend terwijl ze Jezus de borst geeft. Hoofd en handen zijn van hout, de kledij van linnen met gips. Resten polychromie tonen donkerbruin voor huid en blauw voor het kleed. De donkere kleur roept discussie op. Was het bruin door geoxideerd zilver, kaarsroet en wierook, of behoort het tot de traditie van zwarte Maria’s? Deze kleur symboliseert vruchtbare aarde en integreert oude heidense tradities. Bij zwarte Madonna’s met kind kan een verwijzing naar de cyclus van geboorte, dood en wedergeboorte worden gezien. België heeft nog slechts vijf zwarte Madonna’s, omdat veel werden vernietigd.

Hoogkoor met de Zwarte Madonna

Laagkoor

Op de grens tussen schip en koor hangt een triomfkruis uit de eerste helft van de vijftiende eeuw. De Christusfiguur is 2,20 meter hoog, 2,14 meter breed en 0,37 meter diep.

Op de uiteinden van het kruis zijn vier uitgewerkte medaillons. De voorzijde toont de symbolen van de evangelisten of de tetramorf: links de engel voor Mattheüs, onder de stier voor Lucas, rechts de leeuw voor Marcus en boven de adelaar voor Johannes. De achterzijde toont de westerse kerkvaders: links Augustinus, onder Ambrosius, rechts Hiëronymus en boven Gregorius de Grote.

Boven in het koor staan gepolychromeerde apostelbeelden uit het begin van de vijftiende eeuw, vóór 1409. Ze zijn geïnspireerd door het werk van Claus Sluter en bestaan uit twee stukken steen, met uitzondering van Petrus die uit één blok gehouwen is. Ze zijn in ondiepe nissen geplaatst. Ze worden geflankeerd door halfzuilen en zijn overkraagd met een vierhoekig baldakijn. Ze staan op een lage sokkel. Ze zijn herkenbaar aan hun typische attributen.

De beelden van Petrus en Paulus die zich het meest naar het oosten bevinden, en Johannes, naast Petrus, vallen om verschillende redenen op. Ze zijn kleiner (Petrus: 154 × 62 centimeter; Paulus: 155 × 60 centimeter; Johannes: 154 × 62 centimeter) dan de andere (tussen 172 en 176 × tussen 58 en 63 centimeter) en staan op een bijkomende sokkel of voetstuk. Ze zijn gedrongener dan de andere. Ze vertonen een verhouding tussen hoofd en lichaam van één vijfde waar dat voor de andere één zesde is. De verhouding van één vijfde is niet realistisch. Door het feit echter dat de drie beelden op een hoogte staan, komen hun lichaamsverhoudingen vanop de grond realistisch over.

Sacramentshuisje

Het wordt toegeschreven aan de meester van Hakendover. Vier taferelen uit het leven van Christus worden onder vier deurtjes in ajour of uitgewerkt koper afgebeeld: voetwassing, laatste avondmaal, intrede in Jeruzalem en hof van olijven. Het opschrift op het derde deurtje is belangrijk. Het vermeldt: "Henderic van Lattem [kruis] ende Meyre [kruis] en Claes de Clercq gedaen yn yar ons Heren M.CCCC en IX." Het tabernakel werd dus gemaakt in 1409 in opdracht van Hendrik van Lattem of Latem en de meier van Halle die al overleden waren, en Klaas de Clercq.

Replica van de Zwarte Madonna in de St-Jozefkapel

Kardinaal Cardijn stichter Kaj, geboren in Halle

Huwelijksruiker van koningin Mathilde geschonken in 1999

Een kerk met de titel basilica minor is sinds 1989 herkenbaar aan een tweetal zaken. De gebouwen, vlaggen en zegel van een basiliek mogen de pauselijke gekruiste sleutels van Petrus dragen en  de kleding van de plebaan of pastoor is afwijkend, te weten een zwarte mozetta (een mozetta is een ceremonieel schouderstuk gedragen door katholieke prelaten bij verschillende riten (onder andere processies), maar niet door de celebranten tijdens de Mis of het Lof) met rode bies. Voorheen werd ook het recht toegekend om de eretekens conopeum (een soort parasol in pauselijke kleuren) en tintinnabulum (een klokje) te dragen bij processies. Deze eretekens staan bij feestelijke gelegenheden meestal opgesteld in het priesterkoor.

  conopeum en tintinnabulum aan weerskanten van het hoofdaltaar

een conopeum of umbrella: een soort half-gesloten parasol bestaande uit stroken zijde die afwisselend geel en rood, een verwijzing naar de pauselijke kleuren goud en zilver, zijn en bekroond zijn met een bol met kruis;

In de basilica minor is een tintinnabulum een klokje in een versierde houder met daarbij het beeld van de patroonheilige van de kerk. Het geheel is bevestigd op een draagstok.  

 Het conopeuem werd gemaakt door vrouwen uit de parochie. Op de afhangende delen zijn de wapenschilden van de kerk, Halle, België, de bisschop Jozef Van Roey en de paus aangebracht. Het tintinnabulum is van massief zilver en verguld koper. Het toont van onder naar boven: de heilige Martinus als ridder in een cirkel, het belletje en Maria met kanonballen, geflankeerd door 2 engelen. De achterzijde van de cirkel met Martinus vermeldt: "Divae Virgini stoq' Martino antquid' dd. ecclia cum PII XII PP. munere basilicae in perpetuum titulo enitaet me C. Colruyt Halle. fecit ac past° dec° J. De Clercq ea XXVIII a VIIbris MCMXLVII benedixit Hallis Card. J. E. Van Roey Mechlin." Hieruit blijkt onder meer dat het gemaakt is door Camille Colruyt en door de bisschop op 28 september 1947 gewijd is.

Driekoningenportaaal

Hoofdportaal

Portalen, gevels en interieur van deze kerk zijn rijkelijk voorzien van beeldhouwwerk.

Wandtapijt Paulus en Barnabas te Lystra (1610-1620) - Rafaël, Jan Raes en Jacob Geubels

Het wandtapijt met Paulus en Barnabas te Lystra maakt deel uit van de prestigieuze serie De handelingen van de Apostelen. Deze reeks werd tussen 1610 en 1620 geweven naar patronen van de Italiaanse kunstenaar Rafaël. Het vormde een scharnierpunt in de zestiende-eeuwse tapijtweefkunst van de Zuidelijke Nederlanden en luidde de renaissance in. Paus Leo X gaf de opdracht aan de Brusselse wever Pieter van Aelst. Later werden Rafaëls ontwerpen herhaald. De aartshertogen Albrecht en Isabella lieten het tapijt in de basiliek van Halle maken. Het werd geweven door Brusselse wevers Jan Raes en Jacob Geubels, met hun ambachtelijke stempels en het stadsmerk van Brussel in de boord. Dit zeldzame topstuk staat op de Vlaamse Topstukkenlijst.

Arendlezenaar

Aangezien een adelaar naar verluidt recht in de zon kan kijken, kan hij symbolisch God en Diens woord aankijken. Ook is de adelaar het symbool van de evangelist Johannes en van Christus zelf, door analogie tussen de vlucht van de adelaar en de Hemelvaart.

Het afbeelden van adelaars op lezenaars of ambo's is al een oud gebruik (soms samen met afbeeldingen van de symbolen van de andere evangelisten). De arendlezenaar breekt door in de loop van de 14de en de 15de eeuw, in het bijzonder in de voormalige Nederlanden. Vaak worden ze vervaardigd uit messing.

De adelaar wordt op de lezenaar afgebeeld. Zijn vleugels en rug dragen de eigenlijke lezenaar. Vaak zitten de klauwen van de adelaar op een bol, die op zijn beurt op een van lijstwerk voorziene schacht is geplaatst. De sokkel is soms geplaatst op poten in de vorm van leeuwen of leeuwenpoten.

Resten van een boomstam. Dit wijst aan dat er voor de aankomst van het wonderbeeld in 1267 al een cultus actief kon geweest zijn.

De verzameling in de gotische crypte bestaat uit kelken, monstransen, kant- en borduurwerk en het Gulden Boek van de Onze-Lieve-Vrouwbroederschap.

Monstrans van Lodewijk XI

Lodewijk was een maecenas die edelsmeedwerken aan vooral kerken met mariale verering schonk. Zonder zin voor overdrijving heeft Sophie Cassagnes-Brouquet in Louis XI ou le mécénat bien tempéré  woorden als bigoterie of kwezelarij en mariolâtrie of mariaverafgoding, een neologisme uitgaande van Marie en idolâtrie, gebruikt. Lodewijks bezoeken aan de Sint-Martinuskerk te Halle waar nog steeds een beeld van een zwarte madonna met kind aanbeden wordt, kunnen zijn bijzondere verering voor de Moeder Gods slechts ‘ten goede’ gekomen zijn.

In 1459 werd een zoon geboren. Omdat hij op 27 juli of het feest van Anna, de moeder van Maria, geboren werd, werd hij genoemd naar haar man Joachim. Lodewijk heeft Frankrijk en de wereld vanuit de kerk van Halle van de geboorte op de hoogte gebracht. Joachim stierf tijdens het jaar van zijn geboorte.

Projectielen gebruikt door Filips van Kleef in Halle bij de belegering in 1489. De stad werd bestookt met 470 ijzeren kanonballen maar de stad kon niet veroverd worden. Zo ontstond de legende van de zwarte Onze-Lieve-Vrouw van Halle: ze ving de kanonballen op met haar mantel waardoor haar handen en gezicht zwart werden van het buskruit. De kanonballen kan je nog altijd zien liggen in de basiliek.

De kerk bezit enkele uitzonderlijke kunstwerken, waaronder een monumentale koperen doopvont van 1466 en een albasten altaarretabel van 1533.

De doopkapel is uniek, bestaande uit drie delen: de kapel, het doopvont en de bolvormige bekroning.

De kapel uit 1440 is opvallend verticaal en heeft een achthoekig grondplan. Slanke, lancetvormige glasramen laten overvloedig licht binnen. Zeven van de acht muren hebben stenen zitbanken, terwijl een opening in de achtste muur toegang geeft vanuit de zijbeuk. De kapel is bekroond door een bol die dateert van rond 144.

Bij de bouw is de middeleeuwse scheepsbouwtechniek gebruikt: balken en planken werden in water gelegd en tot de gewenste kromming gebogen. De Halse bol is de eerste in Europa en inspireerde latere versies in aangepaste vorm. De binnenzijde van de bol is via twee wegen bereikbaar. De korte route gaat via een laag, smal deurtje tussen de deuren van het Driekoningenportaal en het tochtportaal, en een draaitrap. De langere route start op de eerste torenverdieping en loopt via een trapje, het triforium, de zolder van een zijbeuk en enkele stappen buiten naar de bol. Tijdens de Tweede Wereldoorlog diende hij als schuilplaats voor gezochte personen.

De koperen doopvont van 2,46 meter hoogte is voor de kapel gemaakt: door haar achthoekig grondvlak past ze er perfect in. Een opschrift op de sokkel vermeldt dat Guillaume Le Fèvre uit Tournai ze in 1446 heeftgemaakt:

De verticale opbouw heeft twee niveaus. De sokkel van de doopvont steunt op acht liggende leeuwen met op de sokkel Ambrosius, Augustinus, Gregorius de Grote en Hiëronymus, de vier grote kerkvaders. Op het deksel staan de twaalf apostelen met daarboven patroonheilige Martinus die in de kerk nauwelijks afgebeeld is, en Hubertus en Joris, twee andere ruiters en daarboven als bekroning en in het water Christus en Johannes de Doper die hem doopt. De doopvont heeft een smeedijzeren hefboom uit het midden van de vijftiende eeuw. Op de hefboom is een plaatje in de vorm van een wolk bevestigd. Op het plaatje is tijdens de restauratie van oktober tot december 2002 een schilderijtje blootgelegd: God de Vader met een wereldbol in zijn rechterhand.

 

Het oudste albasten retabel in renaissancestijl in ons land dateert uit 1533 en is gemaakt door 'Jehan Mone Maistre artiste de l'empereur'.

Dit beeldhouwwerk, sinds 1910 in de Trazegnieskapel, sierde eeuwenlang het hoofdaltaar. Keizer Karel bestelde het in 1533 bij beeldhouwer Jan Mone, die het uit albast maakte. Het werk versterkte het geloof van de kerkgangers, met de zeven sacramenten op de onderste lagen en Sint-Martinus te paard bovenaan.

In twee registers staan de sacramenten in Franse medaillons (vier onder, drie erboven). Boven deze medaillons en tussen de westerse kerkvaders staat Sint-Martinus te paard, naast evangelisten en omringd door putti. De pelikaan bovenop symboliseert kerkelijke onbaatzuchtigheid. Mone anticipeerde met deze afbeelding van de sacramenten op het Concilie van Trente, dat hun belang benadrukte in de strijd tegen andersgelovigen.

 

In de Mariakapel van de Basiliek, in een nis in de zuidelijke muur, ligt een zwart marmeren grafbeeld. De tekst erboven luidt: “hic jacet Ioachimus Galliae delphinus Lucovici xi filius obiit A° Di m.cccclx”. Hier rust Joachim, zoon van de latere Lodewijk XI van Frankrijk, gestorven in 1459 (niet 1460 zoals vermeld).
Het lichaam werd in een loden kist begraven onder een grauw marmeren deksteen. Lodewijk meldde de geboorte vanuit Halle aan Parijse en Lyonese steden, maar vier maanden later overleed het kindje en werd het in de kerk begraven. Lodewijk XI verbleef toen in Genappe vanwege een ruzie met zijn vader Karel VII de Overwinnaar, te gast bij Filips de Goede en diens zoon Karel de Stoute.

Lodewijk XI werd later de aartsvijand van Karel de Stoute en diens dochter Maria van Bourgondië. In 1468, tijdens het neerslaan van de Luikse opstand, bad hij bij het graf van zijn zoon. In de crypte staat een monstrans, geschonken door Lodewijk en zijn vrouw Charlotte van Savoie.

De inwoners van Halle worden Vaantjesboeren genoemd, oftewel vlaggetjesverkopers! Ze profiteerden van de bedevaarders die jaarlijks kwamen en verkochten Mariabeeldjes, medailles, paternosters en bedevaartvaantjes. Zo’n vlaggetje ging altijd mee naar huis, en zo kregen de Hallenaren hun bijnaam.

Op de Beestenmarkt staat het standbeeld van de Vaantjesboer. Net als Manneken Pis krijgt hij vaak een kostuum. Met carnaval rijdt Reus Vaantjesboer rond, vlaggetjes in de hand en een ketting van negen mastellen om zijn nek. Dit verwijst naar een noveen: negen dagen bidden tot Onze Lieve Vrouw van Halle, waarbij bedevaarders elke dag een broodje aten. De uitdrukking: “In Halle emme ze ne stok in uile gat ve ni te valle”  komt van bedevaarders die een klapstoeltje op een stok droegen: van opzij leek het alsof er een stok in hun achterwerk zat. Volkse humor!

Villa Servais

Villa Servais, Servaislaan 8 Halle

Bouwheer Adrien François Servais (1807-) was een wereldberoemde Halse cellist en reizende virtuoos. Zijn leven stond in het teken van de ontwikkeling van de cellotechniek. Ook de uitvinding van de eindpin wordt aan hem toegeschreven.

Villa Servais werd in 1847 ontworpen door Jean-Pierre Cluysenaar in opdracht van Adrien François Servais. De villa diende als privéwoning voor de familie Servais en als ontmoetingsplek voor muzikanten en lokale muziekverenigingen. Het bekende basreliëf werd in 1864 gebeiteld door Cyprien Godebski, Servais’ schoonzoon.

Na het vertrek van de familie in 1886 kende de woning meerdere bewoners, die elk hun eigen aanpassingen toevoegden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Villa Servais gebruikt door zowel Duitse als Britse soldaten.

Voor meer info over de Villa Servais klik hier

Karikatuur door Et.Carjat

Een reizend cellowonder

François Servais, geboren op 6 juni 1807 in Halle als zoon van schoenlapper Jean-Baptiste Servais en Joséphine Bande, toonde al vroeg uitzonderlijk muzikaal talent. Hij speelde in het kerkorkest en werd ontdekt door markies Jules de La Croix de Chevrières de Sayve, die hem introduceerde bij Corneille Vander Plancken, violist van het orkest van de Koninklijke Muntschouwburg in Brussel. Met hulp van Vander Plancken en cellist Nicolas Platel ontwikkelde hij zijn gave verder. Servais werd dirigent van de Koninklijke Harmonie Sinte-Cecilia Halle en gaf les aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel. In 1833 begon hij zijn internationale cellocarrière met een reis naar Parijs. Hij trad op in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland. In 1839 maakte hij een concertreis door Rusland en later Wenen, waar hij samenwerkte met componisten als Felix Mendelssohn en Ferdinand David. Hij ontmoette ook Robert Schumann. Tijdens een reis door Rusland ontmoette hij Sophie Feygin, die later zijn vrouw werd en hem vaak als impresario begeleidde. Haar onderhandelingen hielpen het gezin, dat hun reizen deels gebruikte om hun luxe levensstijl te bekostigen. Op een tweede Ruslandreis speelde Servais voor de prinsenfamilie Youssoupov. Prinses Tatiana Vasilievna Youssoupov hielp mogelijk bij de aankoop van zijn beroemde Stradivarius cello uit 1701. In 1847 bouwde het gezin een villa in Halle, Villa Servais, waarin hij zijn reiservaringen verwerkte. De villa werd een thuis en ontmoetingsplaats voor musici en kunstenaars. 

tea-room

Afbeeldingen zijn genomen door Patricia Rijmenans en Annemie Pas.